BERT HAANSTRA: GEEN (S)PIONNETJE VOOR HET OOSTBLOK

Bert Haanstra's films waren tijdens de Koude Oorlog ook in Oost-Europa populair. Dit bracht hem tot een voorzichtig balanceren in de betrekkingen tussen Oost en West. Hij was een veelvuldig bezoeker van filmfestivals over de hele wereld, van Mar del Plata in Argentinië tot New Delhi in India en alles wat er tussen ligt. Maar bezoeken aan festivals in het communistische Oostblok lagen moeilijker: aanwezigheid op zo'n festival werd door beide kampen al gauw als een politiek statement beschouwd. Haanstra verklaarde zich een groot voorstander van de uitwisseling van filmers en kunstenaars, 'maar ik wil niet de kans lopen als een (klein)
(s)pionnetje te dienen.'

Foto: met filmblikken onder de arm naar Moskou >

In de jaren zestig bezocht hij het documentairefestival van Leipzig in de DDR en was hij was te gast in Moskou. Met Sovjetregisseurs als speelfilmmaker Joeri Egorov, de documentaristen Ilja Kopalin en Roman Karmen en duizendpoot Alexander Zguridi – die documentaires, speelfilms en zelfs heel aanvaardbare Disney-achtige animatiefilms maakte – had hij toen al goede persoonlijke contacten, die vooral werden onderhouden op festivals elders op de wereld en via een regelmatige correspondentie. Kopalin, Karmen en Egorov overleden in respectievelijk 1976, 1978 en 1982. Met Zguridi en zijn vrouw Nana bleven Haanstra en zijn vrouw Nita corresponderen tot ver in de jaren negentig. In de loop der tijd werden deze brieven steeds persoonlijker. Nog in de jaren tachtig gingen de Haanstra's bij de Zguridi's op bezoek in Moskou en op hun beurt kwamen zij naar Laren.

Maar zodra de grote politiek om de hoek kwam kijken laveerde Haanstra behoedzaam. Nadat de DDR in 1961 de Berlijnse Muur had opgericht, kwam hij in een polemiek terecht tussen de Oost-Duitse filmorganisaties en het West-Duitse festival voor de korte film in Oberhausen. Het was gebruikelijk dat Duitse regisseurs uit Oost en West de wederzijdse festivals bezochten, maar in 1962 liet Oberhausen, dat het programma ‘De weg naar de buren' organiseerde, uit protest tegen de bouw van de Muur weten dat de filmmakers uit de DDR nog wel welkom waren, maar hun werk dit jaar maar thuis moesten laten. De Club der Filmschaffenden der DDR vond dit 'eine ungeheuerliche Entscheidung ' en stuurde Bert Haanstra een brief met het verzoek stelling te nemen.

Haanstra was kind aan huis in Oberhausen, toen een van de belangrijkste documentairefestivals ter wereld. Hij was er tussen 1959 en 1966 zes keer voorzitter van de jury en werd in 1966 bevorderd tot permanent erevoorzitter vanwege zijn bijzondere kwaliteiten in het bij elkaar brengen van verschillende standpunten. Deze eigenschap kwam goed van pas toen de jonge garde op het festival de strijd aanbond met ‘Papa's Kino', zoals zij het werk van de ouderen noemde. Naar aanleiding van de Muur-kwestie kreeg Haanstra ook uit Oberhausen een brief, waarin het festival zijn standpunt uiteenzette.

Hij stuurde een antwoord naar Oost-Berlijn waarin hij inderdaad stelling nam. Hij vond het altijd betreurenswaardig, schreef hij, wanneer men het nodig vond een land om welke reden dan ook uit te sluiten van kunst- of sportontmoetingen. 'U zegt dat het motto "De weg naar de buren” een leugenachtige frase is en spreekt van een maatregel die de Koude Oorlog voortzet. Maar ik vind het net zo betreurenswaardig wanneer men het – om welke reden ook – nodig vindt een grens te sluiten, een muur te bouwen, die niet bepaald helpt om de weg naar de buren open te houden.' Zowel het uitsluiten als het bouwen van muren verhindert de vrije doorgang, ging hij verder. 'Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer in Berlijn de muur niet was gebouwd, de symbolische muur in Oberhausen niet opgetrokken was.' De DDR had het kortom aan zichzelf te danken. Tenslotte sprak hij de hoop uit dat filmmensen met hun werk ook in de toekomst wat konden bijdragen aan wederzijds begrip.

Het jaar daarop werd op het festival van Leipzig collega Joris Ivens' vijfenzestigste verjaardag grootschalig gevierd. Ivens was als bekend communist een vaste ster van het festival. Bert Haanstra werd weer uitgenodigd, vooral om de festiviteiten rond zijn landgenoot op te luisteren. Maar tijdens het festival zat hij in het hectische eindstadium van een productie, waardoor hij niet kon komen. Wel schreef hij een vriendelijk stuk voor het liber amicorum dat in de DDR voor Ivens werd vervaardigd. Over de politieke standpunten van de jarige sprak hij zich niet uit, maar hij loofde zijn kwaliteiten als filmer. Toch overdreven de organisatoren in Leipzig zwaar wanneer ze Ivens in hun brieven aan Haanstra steeds weer zijn vriend noemden. Hij had waardering voor de filmmaker Ivens, maar toen het Nederlandse filmblad Skoop hem in 1963 om een artikel over zijn collega vroeg – dat hij ook schreef – benadrukte hij dat zijn bekendheid met Ivens 'slechts beperkt is tot het kennen van een aantal van zijn films en een drietal persoonlijke ontmoetingen, waarvan er twee meer waren dan de uitwisseling van enkele vriendelijkheden.' Die paar ontmoetingen hadden alweer vier jaar daarvoor plaats gevonden.

Nieuwe evenwichtspolitiek was in 1964 nodig toen vanuit de DDR het verzoek kwam toe te treden tot het Erepresidium van het festival van Leipzig. Joris Ivens was in dat presidium een vaste kracht, eigenlijk zoals Haanstra dat in Oberhausen was. Bij collega Henri Storck in Brussel was net zo'n uitnodiging uit Leipzig gearriveerd. Storck schreef aan Haanstra in Laren dat hij zijn beslissing liet afhangen van wat hij zou doen. Zijn excuus om zelf geen beslissing te hoeven nemen was dat de Benelux-cineasten één houding moesten aannemen inzake de 'politiek der internationale culturele problemen'. Haanstra schreef hem dat hij niet in het presidium ging zitten omdat hij er geen tijd voor had en het anders ook niet zou doen omdat hij vreesde 'dat uit een goedbedoelde medewerking ergens politieke munt zou worden geslagen.' Zonder lid van het presidium te worden bracht hij dat jaar een bezoek aan Leipzig.

Ondanks zijn goede betrekkingen met filmmakers en festivals in communistische landen wist hij te voorkomen dat hij door de regimes daar als 'nuttige idioot' werd gebruikt. Hij geloofde niet in het communisme, maar wel in een vreedzame omgang met het Oostblok. Wat dit betreft was zijn houding bepaald niet karakteristiek voor die tijd: hij deed niet mee aan de Koude Oorlog. Aan de andere kant was hij ook niet van de zogeheten Derde Weg. Deze beweging van voornamelijk intellectuelen verklaarde niet te willen kiezen tussen het communistische oosten en het kapitalistische westen. In de praktijk verbonden velen van hen zich zodanig met communistisch geleide organisaties en congressen en vergoelijkten ze de repressie in het oosten zo dat de beleden neutraliteit erbij onderging. De Sovjet-gezindheid bij diverse redacteuren van het weekblad De Groene Amsterdammer leidde er bijvoorbeeld toe dat filmer-schrijver Anton Koolhaas, die er in de redactie zat en met wie Haanstra goed bevriend was, ontslag nam omdat hij er niets meer mee te maken wilde hebben.

In 1965 bracht Bert Haanstra samen met Nita zijn eerste bezoek aan de Sovjetunie. Nita's gevoelens voor de Sovjetunie gingen het verst. In haar ogen woonden er aardige mensen die een mooi ideaal nastreefden en op basis hiervan bleef zij nog na de val van de muur in 1989 een wat naïef geloof houden in het Sovjetsysteem. Voor haar echtgenoot was het vooral een land waar hij filmvrienden had en waar zijn films werden gewaardeerd. Hij kwam terug met de indruk 'die mensen willen geen oorlog', zo vertelde hij aan het blad van de Vereniging Nederland-USSR. In 1966 bezocht hij Moskou opnieuw en later zouden de Haanstra's nog meermaals naar de Sovjetunie reizen. Maar hij vergat niet ook de bezwaren te vermelden: uit dat land kwamen wel prachtige films en het was mooi dat filmmakers er met de vorm experimenteerden, zei hij tegen voornoemd tijdschrift, 'maar het onderwerp en de inhoud moeten altijd door een commissie worden besproken en beoordeeld. Ik ben voor vrijheid op alle fronten.'

Fragment uit: Hans Schoots, Bert Haanstra - Filmer van Nederland.


Bronnen:  

BH aan Henri Storck, 3 november 1964. BHA 153-9.

De correspondentie met Sovjet-filmers omvat vele brieven die verspreid door het hele Bert Haanstra Archief te vinden zijn.

Jahresbericht Internationale Kurzfilmtage 1966. Archiv Internationale Kurzfilmtage Gmbh, Oberhausen.

Werner Rose (Club der Filmschaffenden der DDR) aan BH, 2 februari 1962. BHA 152-8. Hilmar Hoffmann (Westdeutsche Kurzfilmtage Oberhausen) aan BH, 19 februari 1962. BHA 111. BH aan Werner Rose, 7 maart 1962. BHA 152-6.

De oorspronkelijke Nederlandse tekst van Haanstra's stuk voor Ivens' liber amicorum is aanwezig in BHA 153-2.

BH aan Pim de la Parra, 7 januari 1963. BHA 153-8. Twee ontmoetingen tussen Haanstra en Ivens vonden plaats tijdens de Arnhemse Filmweek van 1959, de derde op een bijeenkomst van de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers in dat jaar, waar Ivens La Seine a rencontré Paris vertoonde en erelid werd.

Henri Storck aan BH, 21 oktober 1964. BH aan Storck, 3 november 1964. Beide: BHA 153-9.

Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad . Amsterdam 2002, 197-217.

Rimko Haanstra, Jurre Haanstra en Anton van Munster in interviews met de auteur, respectievelijk 9 november 2004, 19 januari 2005, 13 december 2004.

BH in interview met maandblad Nederland-USSR, jubileumnummer 20 jaar Vereniging Nederland-USSR, 1967, zonder paginanummers.

 

^