Herbert McMaster is niet erg te spreken over v.l.n.r. Lyndon Johnson, John Kennedy en Robert McNamara.

DE PRESIDENT TWITTERDE, DE GENERAALS MAAKTEN BELEID


In ruwweg zijn eerste jaar als president, van januari 2017 tot voorjaar 2018, verliet Donald Trump zich op het gebied van internationale veiligheid vooral op relatief onafhankelijke experts.

Maar in maart 2018 werd nationaal veiligheidsadviseur generaal Herbert McMaster vervangen door de Republikeinse havik John Bolton en werd minister van Buitenlandse Zaken Rex Tillerson vervangen door CIA-chef en Tea Party-republikein Mike Pompeo. Voor het jaar om was, waren ook de stafchef van het Witte Huis generaal John Kelly en minister van Defensie generaal James Mattis vertrokken. Hieronder mijn stuk uit 2017 over de toestand in dat eerste jaar.

24-4-2017/19-9-2017 - Nu de spanningen in de wereld verder toenemen, is een prangende vraag wie het in de Verenigde Staten in militaire zaken voor het zeggen heeft.

Op 13 april 2017 werd in Oost-Afghanistan een MOAB gedropt, de 'Mother Of All Bombs', althans de moeder van alle conventionele bommen. 'Typisch Trump,' was de algemene reactie in de Nederlandse en de buitenlandse media, en er werden allerlei speculaties over de bedoelingen van de Amerikaanse president op losgelaten. Een paar dagen later meldden de New York Times en de Washington Post, door weinigen waargenomen, dat de MOAB was gebruikt op bevel van de Amerikaanse bevelhebber in Afghanistan, generaal John Nicholson, en dat de president niet bij de beslissing betrokken was. Waaraan kan worden toegevoegd: en dat ook helemaal niet erg vond.

Trump heeft vanaf het begin van zijn ambtstermijn laten blijken dat hij met name zijn generaals veel eigen ruimte wil geven. Het begon ermee dat hij in een handomdraai van zijn enthousiasme voor waterboarden terugkwam toen minister van Defensie James Mattis zei er tegen te zijn. Trumps argument om van mening te veranderen: de experts weten het beter.

Op 9 mei 2017 maakte de Washington Post bekend dat de militaire en buitenlandadviseurs van het Witte Huis het voortaan aan het Pentagon en de bevelhebbers overlaten hoeveel troepen er in Afghanistan nodig zijn, ook wanneer dat troepenuitbreiding betekent.

In augustus 2017 stond in het onafhankelijke Amerikaanse defensieblad Marine Times een artikel over de waarschuwingen die Donald Trump had gericht aan het adres van Noord-Korea. Het blad schreef: de president dreigt, maar de strijdkrachten weten van niks. Waarna werd uitgelegd dat er nergens specifieke voorbereidingen werden getroffen om die dreigementen ook werkelijk ten uitvoer te kunnen brengen.

In de Amerikaanse buitenlandse- en defensiepolitiek bestaan twee werkelijkheden: Donald Trump reageert per twitter heftig op allerlei ontwikkelingen, maar doet dit eigenlijk vooral op persoonlijke titel, en dan is er het beleid, dat daar in veel opzichten los van staat. Soms komen de presidentiele mediaexplosies er per ongeluk goed bij van pas, meestal veroorzaken ze alleen maar moeilijkheden.

De verhoudingen tussen de president, zijn adviseurs, het Pentagon, het State Department en de opperbevelhebbers van de strijdkrachten (de 'Joint Chiefs of Staff' van landmacht, luchtmacht, marine en marinierskorps) kregen stap voor stap vorm nadat Trump in februari generaal H.R. (Herbert) McMaster benoemde tot zijn Nationaal Veiligheidsadviseur. Door rechtsradicalen binnen het Witte Huis zoals Steve Bannon werd McMaster algauw als vijand aangewezen. Te begrijpen: een van McMasters eerste maatregelen was Bannon uit de Nationale Veiligheidsraad verwijderen.

Herbert McMaster (1962) heeft een grote staat van dienst als bevelvoerend landmachtofficier in de Irakoorlog, waar hij bekend raakte als een man die met originele ideeën successen op het slagveld boekte en zich niet altijd volgzaam toonde tegenover zijn superieuren. Hij werkte verder op het hoofdkwartier van ISAF in Kabul en terug in de Verenigde Staten hield hij zich in verschillende functies bezig met militaire opleiding, onderzoek en strategieontwikkeling. McMaster is een soort intellectueel in militaire kring.

Het doel van de stappen die McMaster in het Witte Huis neemt, kunnen we vermoeden door een boek te lezen dat hij al twintig jaar terug schreef: Dereliction of Duty: Lyndon Johnson, Robert McNamara, the Joint Chiefs of Staff, and the Lies that led to Vietnam (1997). Voor McMasters visie op de huidige toestand is een omweg via dit boek erg verhelderend. Niets wijst erop dat hij sindsdien van mening is veranderd. Het laat aan de hand van Vietnam zien hoe het militaire besluitvormingsproces volgens McMaster dient te verlopen en hoe niet. Het gaat vooral over beslissingsstructuren in Washington en veel minder over miilitaire strategie.

Het boek Dereliction of Duty (plichtsverzuim) is een bewerking van McMasters proefschrift aan de Universiteit van North Carolina (Chapel Hill) en werd indertijd ook door Democratisch georienteerde kranten als de New York Times en de Washington Post positief ontvangen. Op basis van vele primaire bronnen ontrafelt hij in Dereliction of Duty het besluitvormingsproces onder de presidenten John Kennedy en Lyndon Johnson, van week tot week en soms van uur tot uur. Het boek beslaat de periode van 1960 tot zomer 1965, de beginjaren van de Vietnamoorlog.

McMaster schrijft: 'De oorlog in Vietnam werd niet verloren op het slagveld en evenmin op de voorpagina's van de New York Times en de campussen van de universiteiten. Hij werd verloren in Washington D.C., zelfs al voor Amerikanen in 1965 de complete verantwoordelijkheid voor de strijd op zich namen en voor ze beseften dat ze in oorlog waren.'

De belangrijkste verantwoordelijken daarvoor waren naar zijn oordeel de presidenten Kennedy en Johnson, met minister van Defensie Robert McNamara als goede derde. Ook de gezamenlijke opperbevelhebbers waren volgens McMaster medeverantwoordelijk, maar toch vooral in tweede instantie. Ze bleven teveel steken in onderlinge rivaliteit tussen de krijgsmachtonderdelen terwijl ze zich samen hadden moeten verzetten tegen de gang van zaken in het Witte Huis en het Pentagon.

De president is weliswaar Commander-in-chief, aldus McMaster, maar de opperbevelhebbers hebben volgens de grondwet ook rechtstreeks verantwoording af te leggen aan het Congres. Dit laatste deden ze niet: ze volgden de wens van president Johnson om het Congres en het publiek zoveel mogelijk in het ongewisse te laten over de werkelijke stand van zaken in Vietnam en onthielden het Congres hun eigen visie op de situatie.

Lyndon Johnson nam na de moord op John Kennedy de bevelsstructuur over zoals die toen in grote lijnen al door zijn voorganger was ingericht. McMaster stelt dat de presidenten en hun naaste burgermedewerkers de militaire experts zoveel mogelijk buiten de deur probeerden te houden. Ze namen de beslissingen op defensiegebied in de Oval Office in overleg met vertrouwelingen, onder wie minister van Defensie McNamara, maar veelal in afwezigheid van de opperbevelhebbers van de strijdkrachten.

De door Kennedy tot hoofd van de Chiefs of Staff benoemde Maxwell Taylor – voormalig opperbevelhebber van de landmacht – werd door de bevelhebbers als een stroman van de president beschouwd die de toegang tot het Witte Huis extra blokkeerde. Minister van Defensie McNamara had volgens McMaster ongetwijfeld grote talenten in het leiden van de Ford autofabrieken (zijn vorige baan) maar wist niets van militaire tactiek en strategie. Niet erg, maar McNamara zelf dacht dat hij het juist beter wist dan de professionals.

Toen de strijd in Vietnam eenmaal begonnen was, gingen niet te voorziene omstandigheden, zoals acties van de tegenstander, een rol spelen, zegt McMaster, 'maar McNamara zag de oorlog als een gewoon zakelijk managementprobleem dat, naar hij aannam, onderworpen zou worden aan zijn redelijke oordeel en aan de rationele calculaties die anderen voor hem uitvoerden. Hij en zijn assistenten dachten dat ze met grote nauwkeurigheid konden berekenen hoeveel geweld er in Vietnam nodig was om het gewenste resultaat te bereiken en ze dachten dat ze dit geweld met grote precisie konden controleren vanaf het andere einde van de wereld.'

Hierbij moet wel worden gezegd dat McNamara ook zijn verdiensten had: tot heil van de mensheid maakte hij het al eerder ontwikkelde idee van de flexible response tot leidraad voor de strategie tegenover de Sovjetunie. Wat overigens een drastische, impopulaire verhoging van het defensiebudget nodig maakte. Op militaire acties van de andere kant zou voortaan proportioneel worden gereageerd en niet volgens de heersende strategie van massive retaliation, die neerkwam op een automatische atoomoorlog na Sovjetagressie.

Maar McNamara dacht deze wat rekenkundige benadering ook te kunnen toepassen in Vietnam, waarbij hij ervan uitging dat goed gedoseerde Amerikaanse macht, onder meer via bombardementen op het noorden, Noord-Vietnam en de Vietcong tot toegeven zou dwingen. Wat hij en het Witte Huis niet begrepen, zegt McMaster terecht, was dat Hanoi de strijd hoe dan ook tot het bittere einde zou voeren.

Het cliché dat politici en burgers minder willen en militairen meer, klopt voor Vietnam maar half. De opperbevelhebber van de mariniers David Shoup zei in 1962 nog: 'Raak in geen geval betrokken in een landoorlog in Zuid-Oost Azië.' Op 8 maart 1965 werden de mariniers zoals bekend aan land gestuurd bij het Vietnamese Da Nang. De bevelhebbers vonden vooral: doe het zo dat het militair succes kan hebben, of doe het niet. Hoe dat was, daar waren ze het onderling niet over eens.

Volgens McMaster waren er maar twee opties: een overwinning op de grond in Zuid-Vietnam nastreven of er niet aan beginnen. Onderwijl liet president Johnson zich bij zijn beslissingen sterk leiden door zijn streven voor het Congres en het publiek te verbergen dat er oorlog was. Resultaat was halfslachtigheid. McMaster ergert zich aan de toenmalige politieke leiding, maar zijn algemene conclusies gaan veel verder: politieke leiders geven weliswaar de richting aan, het feitelijke militaire optreden moet veel meer worden bepaald door de expertise van de bevelhebbers van de strijdkrachten. Verder moet de militaire leiding haar opvattingen delen met het Congres, ook wanneer ze niet stroken met die van de president.

Of McMaster gelijk heeft in zijn analyse van de Vietnamoorlog is hier bijzaak. Dereliction of Duty is actueel vanwege zijn grote voorspellende waarde ten aanzien van de beslissingsstructuren zoals ze nu onder zijn invloed in Washington ontstaan. Alles wijst erop dat de huidige adviseur voor Nationale Veiligheid de in zijn boek neergelegde visie op de taakverdeling tussen de president, zijn adviseurs, de betrokken ministers en de opperbevelhebbers vrij exact aan het realiseren is. En de president daar ook mee akkoord gaat. Wanneer Donald Trump op het gebied van defensie – en deels dus ook de internationale politiek – overeenkomstig McMasters opvattingen veel overlaat aan de militaire deskundigen, zal dat voor velen een opluchting zijn. Het is een teken dat niet alles afhankelijk is van de grillen van de president en het Amerikaanse systeem nog redelijk functioneert.

Maar toch niet helemaal. Naast militaire deskundigheid blijft er ook nog zoiets bestaan als politieke verantwoordelijkheid. Ooit, in 1950-1951, meende generaal Douglas MacArthur zeker te weten dat China zich niet in de Korea-oorlog zou mengen. In strijd met de richtlijnen uit Washington trok hj op naar de Chinees-Koreaanse grensrivier Yalu. Maar de Chinezen mengden zich wel degelijk in de strijd, waardoor MacArthurs troepen enorme verliezen leden en terug moesten trekken naar de 38ste breedtegraad (nu nog de bestandslijn tussen noord en zuid) Waarop MacArthur vond dat er dan maar atoombommen gegooid moesten worden. Kort daarna werd hij door president Harry Truman ontslagen. Wanneer naast de militaire deskundigheid de politieke verantwoordelijkheid ontbreekt, komen er nieuwe zorgen aan.


^