Jongetje van een anarchistische militie

DOODGRAVERS VAN DE DEMOCRATIE
Bespreking van zes boeken bij 70 jaar Spaanse Burgeroorlog

Door Hans Schoots - NRC Handelsblad. Gaat het over de Spaanse Burgeroorlog (zie onderaan een lijstje met data), dan trekt onvermijdelijk de folkloristische optocht voorbij van nationalisten, fascisten, falangisten, carlisten, anarchisten, revolutionaire socialisten en communisten. Geen modern gewapend conflict was zo met romantische voorstellingen omgeven als de burgeroorlog in Spanje. Vrijwilligers kwamen van heinde en verre strijden voor hun idealen, dichters namen het geweer ter hand. De Nederlandse schrijver Lou Lichtveld meldde zich aan het front met de woorden: 'Ik wil het grote ook beleven. Ik wil de kruitdamp ruiken.' Zijn collega Jef Last schreef in de loopgraven in zijn oorlogsdagboek: 'De strijd in Spanje is niet slechts een strijd voor de democratische Republiek, zij is een strijd voor de democratie in Europa.'

Deze overtuiging deelde Last met velen, maar hun opofferingsgezindheid steunde grotendeels op een illusie. De Spaanse Burgeroorlog was vooral een onderlinge strijd tussen vijanden van de democratie. Aan die conclusie is na recente publicaties niet meer te ontkomen. De Amerikaan Stanley Payne laat in The Collapse of the Spanish Republic zien hoe democratische politici hun greep op de ontwikkelingen al voor het begin van de oorlogshandelingen verloren. In Paynes boek zijn de democraten het referentiekader voor de geschiedschrijving en pas daardoor wordt zichtbaar hoezeer het debat over de burgeroorlog gedomineerd is geweest door historici die teveel uitgingen van het gelijk van rechtse of linkse anti-democraten. Archiefmateriaal uit Moskou dat door de Britse militair historicus Antony Beevor in De strijd om Spanje en door Payne in een ander recent boek van zijn hand, The Spanish Civil War, the Soviet Union, and Communism, wordt gepresenteerd, werpt bijvoorbeeld een scherp licht op de rol van de communisten in Spanje. Nog duidelijker dan voorheen blijkt dat zij er streefden naar vestiging van hun eigen dictatoriale macht en hun woorden over verdediging van de democratie niet meer waren dan lippendienst of korte termijntactiek. Een verstrekkende conclusie wanneer we bedenken hoe groot de invloed van de communistien aan republikeinse kant was.

Het mag paradoxaal klinken, maar de opstand van nationalistische generaals die op 17 juli 1936 de burgeroorlog inluidde, bracht ter linkerzijde grote vreugde teweeg. 'Het was de dag van de vrijheid!' zegt een Catalaanse socialist in De Spaanse Burgeroorlog, het monumentale overzichtswerk van de Britse historicus Hugh Thomas: nu was het afgelopen met het parlementaire gezeur, het werd revolutionair links tegen contrarevolutionair rechts. Toch had het er begin jaren dertig nog naar uitgezien dat de problemen van Spanje vreedzaam opgelost konden worden. Het parlement functioneerde en republikeinse regeringen voerden hervormingen door die ook de armen ten goede kwamen. Het grootgrondbezit werd aan banden gelegd en de invloed van de kerk werd teruggedrongen. Maar juist hierdoor groeide het linkse revolutionaire élan. Het leger, de uiterst dominante katholieke kerk en de rechtse partijen bezagen de overheidshervormingen en het toenemende aantal revolutionaire incidenten in het land met veel wantrouwen. Niettemin had een frontale botsing volgens Payne vermeden kunnen worden, wanneer een aantal politici meer wijsheid had betracht.

Democratische leiders als Manuel Azaña waren zelf eigenzinnige conflictueuze figuren die slecht in staat waren consensus te creëren. Ze kwamen voort uit de negentiende-eeuwse traditie waarin staatsgrepen aan de orde van de dag waren. De conservatieve katholieke CEDA was voor terugkeer naar een autoritaire katholieke staat en nadat in 1934 enkele ministers van deze partij tot de regering toetraden, zegden de sociaaldemocraten hun steun aan de parlementaire democratie feitelijk op. Largo Caballero, 'de Spaanse Lenin', ging bij de sociaaldemocraten steeds meer een bepalende rol spelen. Hij vertegenwoordigde de linkervleugel van de partij, die deelnam aan revolutionaire opstanden en geweld. Anarchisten, socialisten en communisten riepen in koor om revolutie, al verwachtten sommigen die pas in de verdere toekomst.

De definitieve ontsporing volgde na de fameuze verkiezingen van februari 1936, waarin twee blokken, het rechtse Nationale Front en het centrumlinkse Volksfront, tegenover elkaar stonden. Het Volksfront won net, maar linkse partijen die aan de verkiezingscoalitie hadden deelgenomen, wilden geen verantwoordelijkheid nemen voor een 'burgerlijke' regering. Ook de sociaaldemocraten weigerden op die gronden regeringsdeelname. Een groep generaals was intussen al bezig een rechtse staatsgreep voor te bereiden.

Heel toepasselijk begint Hugh Thomas zijn boek met een schildering van de laatste vergadering van het parlement vóór het uitbreken van de generaalsopstand. 'Een bezorgde groep liberalen uit de middenklasse' bezette enigszins verloren de blauwe regeringsbankjes. Samen met wat christenen en de rechtervleugel van de sociaaldemocratie geloofden ze nog in de parlementaire democratie, terwijl een groot deel van de aanwezigen wachtte op de gelegenheid om die om zeep te helpen. De regering zat klem tussen een rechts kamp dat een autoritaire katholieke staat nastreefde en een links kamp dat revolutie wilde. De eerstvolgende gekozen volksvertegenwoordiging van Spanje kwam pas veertig jaar later bijeen.

Toen de burgeroorlog eenmaal was uitgebroken, bevond de gekozen regering zich in republikeins gebied zonder een functionerend parlement, temidden van eigenmachtige politieke organisaties die elkaar geregeld naar het leven stonden. In delen van het land werden op lokaal niveau revolutionaire maatregelen doorgevoerd, die feitelijk tegen de regering gericht waren. In haar onderzoek naar de revolutie in het Aragonese dorp Albalate heeft de Nederlandse historica Hanneke Willemse laten zien hoe het linkse deel van de bevolking daar overging tot invoering van het anarchisme. Dit betekende ondermeer afschaffing van het geld, collectivisering van de landbouw en gelijke verdeling van de producten. Als rechts bekendstaande dorpelingen werden doodgeschoten. Toen de rechtsen later de overhand kregen, executeerden zij op hun beurt linkse dorpsgenoten.

Volgens Paul Preston in zijn Kleine geschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog was de rivaliteit binnen de Republiek 'juist mogelijk omdat de Republiek een democratie bleef.' Die redenering is nogal naïef, wanneer we bedenken hoeveel onderlinge conflicten met grof geweld werden uitgevochten. Stanley Payne komt in zijn studie naar de rol van de communisten tot een bijna tegengestelde conclusie. De Spaanse Communistische Partij, die eerst een revolutionaire koers had gevaren, kreeg uit Moskou opdracht een gematigder toon aan te slaan: het 'fascisme' moest eerst worden verslagen. Revolutionairen concludeerden dat Stalin burgerlijk was geworden en zich alleen nog door de nationale belangen van de Sovjetunie liet leiden. Democraten putten juist hoop uit diens koerswijziging. Beide ontging wat Payne laat zien met archivalia uit Moskou: de communisten stuurden aan op een Spaanse volksdemocratie 'van het nieuwe type', een soort partijdictatuur met een rammelende democratische façade zoals ze na de oorlog in Oost-Europa regel werden. George Orwell en anderen schreven indertijd al dat Spanje een communistische politiestaat dreigde te worden, maar nu is veel duidelijker dat het ging om een weloverwogen uitgevoerde strategie.

De terreur die op instigatie van de communisten werd uitgeoefend in de Republiek is vaak uitgelegd als een ruw uitgevallen middel om eenheid in het democratische kamp te bewerkstelligen. In feite waren het stappen op weg naar de ongedeelde macht. Alleen goedwillende democraten die begrepen hoe afhankelijk ze waren van de Sovjetunie mochten blijven zitten, zoals de gematigde socialist Juan Negrín, de premier van de Republiek die het grootste deel van de burgeroorlog in functie was. Hugh Thomas benadrukt in zijn boek de goede bedoelingen van Negrín en de zijnen, maar heeft er wat weinig oog voor dat ze tegenover de communistische overmacht weinig konden uitrichten. Voor Antony Beevor in De strijd om Spanje is Negríns samenwerking met de communisten juist een vorm van verraad. De werkelijkheid zit er waarschijnlijk tussenin: Negrín probeerde als een burgemeester in oorlogstijd te redden wat er te redden viel. Feit blijft dat de democratische krachten tijdens de burgeroorlog alleen maar voor spek en bonen meededen.

Het belangrijkste middel in de communistische verovering van de macht was de controle over het republikeinse leger. Die was binnen een jaar na het begin van de burgeroorlog grotendeels een feit. Ongeveer tweederde van de sleutelposten in het leger werd door communisten en hun sympathisanten bezet. Zowel Antony Beevor als Hugh Thomas geven voorbeelden te over van hun repressieve optreden in het leger, waarin het verwijderen van figuren die hen niet goedgezind waren standaardprocedure was. Beevor diepte uit Moskouse archieven rapporten van legereenheden en militaire adviseurs op. Schrijnend zijn vooral de berichten over de Internationale Brigades, de eenheden van buitenlandse vrijwilligers. We weten nu uit de eerste hand dat de communistische bevelhebber Modesto machinegeweren opstelde in de rug van eenheden van de Brigades aan het front toen die ontevreden werden over de vele zinloze verliezen die ze leden. Een speciaal strafkamp voor leden van de Brigades werd op een gegeven moment bevolkt door 4000 gevangenen. Onder Modesto's partijgenoot Enrique Líster werden vierhonderd manschappen ter plekke geëxecuteerd toen ze na een verloren slag op de vlucht sloegen. Haast vermakelijk is dan een rapport van de Russische politiek commissaris van een tankbataljon, die worstelde met het probleem dat 'de mensen om ons heen tot verschillende politieke partijen behoorden.'

Bij elk herdenkingsjaar levert de Spaanse Burgeroorlog een stroom boeken op en het opvallende is dat ze vaak van dezelfde auteurs zijn. Hugh Thomas en Stanley Payne zijn veteranen die hun eerste boeken over dit onderwerp in de jaren zestig schreven, Antony Beevor en Paul Preston volgden in de jaren tachtig. De Spaanse Burgeroorlog van Thomas is 45 jaar na het verschijnen van de eerste editie nog altijd een onovertroffen standaardwerk, wat niet wil zeggen dat hij altijd gelijk heeft. In de loop van de tijd is het gewijzigd en uitgebreid, maar bewonderenswaardig is vooral hoeveel er onveranderd kon blijven. De houdbaarheid van zijn boek is te danken aan onafhankelijkheid, degelijkheid, nuance, breedheid van visie en vertelkunst. Hij geeft de feiten ook wanneer ze niet in zijn betoog passen. In de laatste editie – de eerste die in het Nederlands is vertaald – had meer nieuwe informatie verwerkt kunnen worden, maar wie kan het Thomas kwalijk nemen dat hij zijn klassieke werk niet meer echt wil aantasten.

Antony Beevor, bekend van zijn boeken over de slagen om Stalingrad en Berlijn tijdens de Tweede Wereldoorlog, schreef met De strijd om Spanje zijn eigen overzichtwerk. Hij is de man van de veelzeggende en vaak nieuwe details, die de aandacht van de lezer zelfs weet vast te houden in uitgebreide besprekingen van veldslagen, waarin hij zijn specialistische kennis voor iedereen begrijpelijk weet over te brengen. Hij kreeg voor zijn boek de Spaanse prijs voor het beste non-fictieboek van het jaar 2005. Paul Preston geeft in Een kleine geschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog een compact, nog net adequaat te noemen overzicht, al vergelijkt hij zijn tegenstanders onder de historici al in zijn inleiding met voetbalhooligans. Zijn activistische inborst blijkt uit zijn verwijzing naar nieuwe generaties idealisten die de burgeroorlog - net als hij, kan men daaraan toevoegen - zien 'in het licht van nationale bevrijdingsoorlogen in Vietnam, Cuba, Chili en Nicaragua'.

Nog bezwaarlijker is de achterliggende gedachte dat men alleen aan republikeinse kant idealen had. Daar denkt Robert Lemm anders over. Hij is een van de zeer weinige actieve overtuigd katholieke intellectuelen die ons land rijk is, en hij wijst erop dat ook zijn geloofsgenoten indertijd oprecht ten strijde trokken, bijvoorbeeld voor het behoud van de Spaanse katholieke ziel. Wat dat is weten we niet, maar zij wisten het wél. Goed fout. Relaas van een Spaanse falangist, bevat de door Lemm in de jaren tachtig opgetekende herinneringen van Fernando, van wie het ongebroken geloof in het falangisme veel lijkt op de uiterst linkse levenshouding. Voor Franco heeft hij weinig waardering, zijn held is de door republikeinen doodgeschoten José Antonio Primo de Rivera, leider van de Falange. De falangisten waren een kleine fascistische groepering die zich vooral liet inspireren door Mussolini. De ideologie van Franco, schrijft Hugh Thomas terecht, was anders, een vaag mengsel van conservatisme, reactionaire nostalgie, fascisme en middeleeuws evangelisme. Fernando roemt Primo de Rivera's goedheid en oprechtheid, en het moet gezegd, volgens Thomas genoot hij zelfs bij links veel respect. Maar de tijd van de radicale groeperingen van toen is voorbij. Niet de twee kampen uit de burgeroorlog, maar de weinige democraten die aanwezig waren op die laatste vergadering van het parlement in Madrid anno 1936, waren ondanks al hun tekortkomingen de voorlopers van het tegenwoordige moderne Spanje.

© Hans Schoots. In 2006 verschenen in NRC Handelsblad. Hier licht herzien.


Hugh Thomas, De Spaanse Burgeroorlog. Anthos/Standaard, 927 pag.

Antony Beevor, De strijd om Spanje. De Spaanse Burgeroorlog 1936-1939. Anthos, 524 pag.

Paul Preston, Een kleine geschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog. Atlas, 366 pag.

Stanley G. Payne, The Collapse of the Spanish Republic 1933-1936, Origins of the Civil War. Yale University Press, 420 pag.

Stanley G. Payne, The Spanish Civil War, the Soviet Union , and Communism. Yale University Press, 400 pag.

Robert Lemm, Goed fout. Relaas van een Spaanse falangist. Aspekt, 276 pag.


Data:

1931 Koning Alfonso XIII ontvlucht het land. De republiek wordt uitgeroepen.

1934 Linkse gewapende opstand in Asturië. 1500 doden, waarvan 1100 bij de rebellen.

Februari 1936 Parlementsverkiezingen: Volksfront en Nationaal Front krijgen 34,3 en 33,2 procent van het electoraat. De rest blijft thuis of kiest een splinterpartij. Vorming van een Volksfrontregering.

13 juli 1936 Moord op de extreemrechtse leider José Calvo Sotelo.

17 juli 1936 Een groep generaals, onder wie Francisco Franco, begint een opstand tegen de Volksfrontregering. Een nationalistisch en een republikeins territorium ontstaan. Hitler en Mussolini steunen de nationalisten, Stalin de Republiek. De grootmachten stichten een non-interventiecommissie. De enigen die zich aan de daar gemaakte afspraken houden zijn Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten.

Oktober 1936 Franco krijgt de absolute macht bij de nationalisten.

November 1936 Eerste slag om Madrid. Internationale Brigades betreden het strijdtoneel.

26 april 1937 Namens de nationalisten bombarderen Duitse vliegtuigen Guernica.

Mei 1937 Op communistisch initiatief worden revolutionaire socialisten en anarchisten in Barcelona met geweld buitenspel gezet. Oorlogspremier Largo Cabellero wordt afgedankt omdat hij zich tegen de communistische invloed verzet. Zijn opvolger is Juan Negrín.

Maart 1939 Val van Madrid.

1 april 1939 Einde van de burgeroorlog. 400.000 republikeinen vluchten naar het buitenland. Hoeveel republikeinen nog na de burgeroorlog zijn vermoord is omstreden, waarschijnlijk meer dan 100.000.
Het totale aantal doden van de burgeroorlog inclusief nasleep is ongeveer 500.000.

1975 Met de dood van Franco eindigt diens dictatuur.

^